Nederlandse versie van de preek gehouden in de Grunneger Dainst
op 26 oktober 2008 in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam
door ds Harry Donga

Beste mensen,

Meedoen en dwarsliggen, dat thema past wel bij Groningers, trouwens ook wel bij Amsterdammers.
Wij zijn niet de beroerdste, we willen best meedoen. Maar we zijn wel alert. Als het ons niet bevalt, gaan we dwarsliggen. We doen dat als Groningers ook wel eens te snel, daarom denken veel mensen dat we een nogal ‘stijve kop’ hebben.
Maar als het er op aankomt, is dat toch maar schijn. Eigenlijk willen we twee dingen tegelijkertijd. We willen vasthouden aan alles van waarde en tegelijk willen we ook wel nieuwe ervaringen opdoen als die de moeite waard zijn. Als we meedoen dan bestaat ons dwarsliggen toch vooral in het kritisch letten op de toekomst. We proberen niet vast te zitten aan vaste beelden van een ander. En tegelijk verwachten en hopen we ook dat een ander verder kan kijken dan onze wellicht wat nuchtere buitenkant. Het gaat er om elkaar op de juiste waarde te schatten.
Vandaag hebben we gelezen uit die prachtige psalm 146. Daarin gaat het vooral om mensen die wel graag willen meedoen, maar meestal buiten de boot vallen. Zoals weduwen, wezen en armen. Zij zijn aangewezen op hulp! Maar van wie? De psalm zegt dat zulke mensen Gods uitverkorenen zijn. Daarbij zijn ze vooral ook op hem aangewezen omdat wij onze plicht verzaken. Maar God heeft zich nu juist van ons mensen afhankelijk gemaakt. Want God is alleen daar te merken waar wij ons inzetten voor een ander. Jezus maakt in een aangrijpend verhaal duidelijk, hoe dat in elkaar zit. Het is het verhaal van de barmhartige Samaritaan.
De negentiende-eeuwse dichter Nicolaas Beets maakte een lang gedicht over het bijbelverhaal van de barmhartige Samaritaan. Het begint zo:

Een reiziger gaat langs een eenzaam pad,
een roversstoet neemt alles wat hij had,
en werpt hem naakt, geplunderd en verwond,
ten prooi der wilde dieren, op den grond.

Een Priester, langs denzelfden weg gegaan,
ziet d’armen Jood, zijn wonde en naaktheid aan;
Maar, vol van vrees voor dit onveilig oord,
wendt hij den blik en spoedt zich haastig voort.

Nu volgt er, na den Priester, een Leviet,
die d’armen Jood, zijn wonde en naaktheid ziet;
Maar, ook beducht voor eigen lijfsgevaar,
gaat hij voorbij, en vliedt met haast van daar.

Och, arme Jood! Zoo helpe God u nu!
Geen heilig man erbarmt zich over u;
U blijft geen hoop, in uw rampzalig lot,
dan die eens zachten doods; dien geve u God.

Ik weet niet hoe het u vergaat maar ik krijg al een slecht geweten bij het begin van zo’n verhaal. Maar het is een verhaal van alle tijden. Vorig jaar was een collega van mij op de fiets op weg naar huis. Toen werd ze ingehaald door twee jongens op een brommer en klemgereden. Terwijl de een haar vasthield, roofde de ander haar tas. Twee minuten later raceten ze er vandoor. Toen ze om hulp riep aan de velen die voorbij fietsten of bromden reden ze allemaal door. Frappant hoe de reacties in bijbelse tijden en die in anno 2007 overeenkomen.

Maar voor de gewonde op de weg van Jericho naar Jeruzalem komt hulp opdagen. Hulp door iemand waarvan je dat het minst zou verwachten.
Jezus vertelt dit verhaal trouwens aan door en door fatsoenlijke mensen om duidelijk te maken wie nou eigenlijk onze naaste is. En – u weet het – een naaste is iemand vlakbij of veraf die een beroep (al of niet zwijgend) op ons doet. Die door en door fatsoenlijke mensen maken er namelijk geregeld een potje van door voorbij te gaan aan de overzijde. Vandaar dit verhaal.
En toch wil dit verhaal de mensheid niet verdelen in the Good en the Bad Guy (de goede of de slechte mens), ook al zou je dat even denken. Zo eenvoudig ligt het zelden.

De man, de helper die in het bijbelverhaal op de proppen komt is in de ogen van de Joden de Bad Guy. Het is een Samaritaan. Joden en Samaritanen komen uit dezelfde wortel, maar zijn godsdienstig heel verschillende kanten opgegaan. In de ogen van degene die Jezus dit verhaal hoorden vertellen was de Samaritaan een ketter, een godsdienstige scherpslijper, een vijand dus. Maar dat gold ook omgekeerd. De Samaritaan vond de Joden geen oprechte gelovigen.
Maar dan blijkt ook direct dat we met de verdeling in goed en slecht niet uitkomen, ook de toehoorders komen er niet mee uit. Want deze voorbijtrekkende Samaritaan ziet de gewonde man liggen en ontfermt zich over hem. Hij is in de praktijk the Good Guy.
Ik laat Beets nog weer even aan het woord:

Hij denkt niet na; hij hoort zijn harte slechts;
Stijgt van zijn beest, en gaat ter zij’des wegs,
giet zalve en wijn in des verslaagnen wond,
en tilt hem in zijn armen van den grond.

En schikt hem op den zadel van zijn dier,
en gaat te voet er nevens, bevend schier
dat nog zijn hand te ruw hem plegen mocht.
Of iets hem doen ontbreken op den tocht.

Ook al is het slachtoffer niet van dezelfde stam en godsdienst als de helper. Deze helpt hem toch en daarom wordt hij de barmhartige genoemd. Hij zag de nood van de man en handelde snel en adequaat. Hij raakt de gewonde aan, hij verzorgt hem, richt hem op en brengt hem naar een veilig thuis, de herberg!

Dat beeld van de man die de gewonde op zijn ezel vervoert is ook het beeldmerk geworden van de diaconie als ware dienst aan de lijdende mens.

Er zijn heel wat schilders geweest die dat tafereel hebben afgebeeld. Zoals Rembrandt.
R maakt in 1633 – het jaar van ingebruikneming van deze kerk – een ets waarop heel veel valt te zien. Het lijkt wel een stripverhaal. We zien eigenlijk een aantal scènes tegelijk, als we goed kijken minstens vijf. Eerst is er de aankomst van het slachtoffer en zijn helper. De gewonde jood wordt van het paard getild door de Samaritaan en zal zo wel naar binnen worden gedragen. Tegelijkertijd – scène twee - rekent hij ook al af met de waard. Hij betaalt vooruit en belooft zelf opnieuw langs te komen voor het geval het genezingsproces nog duurder uitvalt.
Voor scène drie gaan we even naar de achtergrond rechts. Deze scène lijkt ook wel een beetje buiten het verhaal te vallen. Maar u weet het in een strip is alles mogelijk. Als we goed kijken dan is daar een vrouw bezig water omhoog te halen uit een put. En de  ware hoorder schiet meteen een andere scène in gedachten, die van de Samaritaanse vrouw die zo verlangt naar water dat nooit meer dorst geeft. Daarover heeft Jezus haar gesproken en ze heeft zich bekeerd. Ze weet nu waar ze het levend water vandaan moet halen. De Samaritaanse man laat door zijn barmhartige daad zien, dat hij ook weet wat levend water betekent.

Voor scène vier gaan we even naar links boven. Daar zit iemand uit het raam toe te kijken hoe de gewonde wordt binnengebracht. In zo’n kleine scène, meestal een open raam, tekent Rembrandt de toeschouwer, ons dus. Hij wil zeggen: wij kunnen het hele slachtveld overzien, wij mensen kunnen weten hoe de dingen in elkaar zitten. En omdat wij het zien en begrijpen, trekken wij er ook lering uit. Er zit moraal in deze plaat.

Die moraal krijgt ook nog een extra tintje door scène vijf: de hond, de poepende hond. Misschien hebt u gedacht: hoe kan Rembrandt nu zo’n mooi plaatje mismaken door zo op de voorgrond een hond te plaatsen die er schijt aan heeft, nota bene met de rug naar ons toe.

Wij weten dat zo’n voorstelling van zaken Rembrandts protest was tegen al te rechtlijnige gelovigen uit zijn tijd. Het is alsof hij tegen de gereformeerde vaderen van zijn tijd wil zeggen. Ik heb schijt aan jullie rechtlijnigheid. Een ding is slechts belangrijk: barmhartige liefde zoals de Samaritaan betoonde. Jullie moeten met liefde jullie naaste tegemoet treden.

In de theologische uitleg van dit verhaal functioneert de Samaritaan als een beeld van Jezus Christus. Zoals hij de helper onderweg is voor deze beroofde man, zo is Jezus de helper voor ieder die hem aanroept.
Maar Jezus is niet alleen te herkennen in de Samaritaanse helper maar ook in het slachtoffer dat om hulp roept. Christus is in elk roepend slachtoffer aanwezig tot aan het einde der tijden. Hij is er in aanwezig om aan ons de gelegenheid te geven te helpen. Zo worden helper en geholpene in Christus voor altijd samengesmeed. Als dat geen doorbreking van vast beelden is, dan weet ik het niet meer.
Laten we vandaag als mensen van zo verschillende afkomst moed scheppen om mee te doen en ook op zijn tijd dwars te liggen. Groningers kunnen daarbij hun heel eigen rol spelen.

Dan laat ik voor het laatst Nicolaas Beets aan het woord:

Gaat heen, gij allen die dit hoort,

Hebt lief; niet slechts wie u bemint
om bloeds- of vriendschapsband,
niet slechts den burger van het land,
waaraan dat bloed u bindt;
Nee, weest tot ieders hulp gereed,
en helpt, zoo als die vreemdling deed.
Amen